(tekst moment 13 april 2013)
De heftigheid van signalen van spiritualiteit
Zo’n drieënhalf jaar geleden woonde ik in het kader van een lezingencyclus Signalen van Spiritualiteit bij Titus Brandsma Memorial met het thema ‘geborgen? waar dan?’ een lezing bij die dit thema belichtte met als invalshoek het begrip schaamte. Gaandeweg de lezing raakte ik meer en meer verontwaardigd, geschokt zelfs, over wat ik hoorde.
Dat kan zo gebeuren als je als mens je geborgenheid niet vindt in wat wordt aangereikt als gewoon en het eigene niet geheel vertrouwd is. De eigen werkelijkheid heeft daardoor nog geen gelijkwaardige plek gekregen te midden van de allesomvattendheid en diversiteit van leven.
Om aan vertrouwen te winnen, had ik behoefte aan herkenning en was daardoor overgevoelig voor alles waarin ik een ontkenning van mijn werkelijkheid hoorde. Het voelde als krassen op mijn ziel. Ik raakte er innerlijk door verscheurd.
Als ik hier op terugkijk, merk ik dat ik inmiddels een grotere verdraagzaamheid heb. Ik heb meer begrip voor het perspectief dat de spreker trachtte te belichten. Ik meen beter te kunnen verstaan vanuit welke ervaring hij spreekt en heb mededogen voor de weg die hij te gaan heeft. En is mijn behoefte aan herkenning niet vergelijkbaar met de geborgenheid waar hij over spreekt, het je door de ander laten bedekken/kleden, ook al heb ik het over naakt durven staan?
Ik heb een beter begrip gekregen van wat het inhoudt dat de werkelijkheid van de ander niet mijn zaak is en uiteindelijk mijn werkelijkheid evenmin. Ik heb het niet nodig om samen tot één lezing van de werkelijkheid te komen vooraleer ik mij toevertrouw aan hetgeen waartoe ik bewogen word. Te midden van alle andere geluiden die op mij af komen, heb ik te antwoorden met mijn meest innerlijke stem. Die kan klinken voor zover ik er gehoor voor ontwikkel door me er niet teveel van voor te stellen. Zoals Byron Katie zegt ‘just follow the simple directions’.
Om de heftigheid van mijn emoties te verwerken en helderheid te krijgen wat er voor mij speelde, heb ik destijds onderstaand stuk geschreven.
(tekst moment 24 september 2009, bewerking 13 april 2013)
Zonder schaamte
Naar aanleiding van de lezing wil ik kijken wat er bij mij naar boven komt als ik reflecteer op wat het fenomeen schaamte bij mij oproept.
Het eerste waar ik aan moet denken is een voorval in de zomer van 1980. Ik was samen met mijn ouders, zus en broer op vakantie in Frankrijk. We stonden met de caravan op een camping. Een klein meisje, misschien tien jaar oud, zocht herhaaldelijk contact met mij. Ik vond het leuk om met haar op te trekken. Op enig moment was ik samen met mijn zus en broer in de caravan. We deden een spelletje waarbij mijn zus aan mijn broer vroeg of hij haar na wilde doen. Ze gaf hem een schoteltje waar roet aan de onderkant zat. Zelf hield ze een schoon schoteltje in de hand. Mijn broer kreeg de instructie om enkel naar haar te kijken en niet naar het schoteltje en om haar bewegingen na te doen. Ze streek met haar wijsvinger over de bovenkant van het schoteltje en toen over haar gezicht. Vervolgens streek ze aan de onderkant van het schoteltje en daarna over haar voorhoofd. Dat deed ze een paar keer waarbij ze de wangen, neus en kin bestreek. Mijn broer deed het na en kreeg zo roet aan zijn vinger en zwarte strepen op zijn gezicht. Toen hij goed getekend was liet ze hem in een spiegel kijken. Hij schrok. Aanvankelijk vertrok zijn gezichtsuitdrukking en dook zijn hoofd tussen zijn schouders (door schouders op te trekken), hand voor zijn mond. Hij gaf aan dat hij zich beetgenomen voelde, maar moest vlot erop hartelijk lachen.
Mijn broer had zijn gezicht afgeveegd. We waren nog in een jolige stemming, toen het meisje de caravan binnenkwam. Ik vroeg haar of zij een spelletje met mij wilde doen. Het ritueel herhaalde zich tussen ons. Toen ik haar in de spiegel liet kijken, bleven haar gelaatstrekken ontspannen en open; ze lachte meteen alsof ze er van genoot. In mijn perceptie was er geen spoor van dat ze zich beetgenomen zou voelen. Ze trok haar schouders niet op, maar bleef ontspannen en open staan, vreugde uitstralend.
Ik was verbaasd over haar open en ontspannen reactie en dacht: “Ik zou me in haar situatie hebben geschaamd.”
In mijn herinnering is het spelletje niet met mij gespeeld.
Waarom dacht ik dat ik me geschaamd zou hebben? Wat ging er in mij om? Wat is dat dan schaamte?
Welke gedachten had ik zoal kunnen hebben? ‘Ik ben voor schut gezet.’ ‘Ik ben niet zo slim als ik dacht.’ ‘Ik had voorzichtiger moeten zijn, het moeten doorzien.’
De gedachten houden allemaal verband met dat ik een beeld over mijzelf zou willen ophouden wat aan duigen valt. Ik blijk minder fraai dan ik dacht. Ik ben niet zo slim als ik zou willen zijn. Ik ben kwetsbaar. Ik kan niet alles doorzien.
Alleen als ik gehecht ben aan een zelfbeeld, doet het pijn wanneer het uiteenvalt. Schaamte zie ik als de pijn die gepaard gaat met het uiteenvallen van een zelfbeeld waaraan ik gehecht ben. Ik wil mooier, wijzer, nobeler, deugdzamer, handiger, begaafder zijn dan dat ik ben op dat moment. Schaamte doet mij beseffen dat ik mijzelf in mijn volle omvang niet accepteer, niet omarm. Ik moet iets zijn wat ik niet ben.
Schaamte ontstaat alleen wanneer het vermeende tekort gezien wordt, wanneer het door mijzelf als zodanig gezien wordt en ik me ermee identificeer. Het kan zijn dat ik er een ander bij betrek door de blik die ik naar mijzelf toe heb, te projecteren op een ander. ‘De ander zal mij wel dom vinden.’ ‘Hij vindt mij onhandig.’ ‘Ze heeft door dat ik niet zo liefdevol ben.’ ‘Ik val door de mand.’
Om mij te schamen is het voldoende als ik mijzelf zo beoordeel. De ander hoeft zich helemaal niet zo te uiten of zo te denken. Het is een tijdelijk ‘comfort’ wanneer de ander reageert met een neerbuigende opmerking. Dan kan ik immers voor even de oorzaak van mijn schaamtegevoel bij de ander leggen en hoef ik niet te kijken naar mijn eigen denkpatronen.
Uit de reactie van het meisje bij het zien van haar gezicht vol zwarte strepen, blijkt dat je je niet kunt schamen als je bereid bent in de spiegel te kijken en het beeld dat je toeschijnt, ongeacht hoe het er uitziet, toelacht. Ik dacht dat ze zich zou schamen. In mijn ogen zou ze zich ‘moeten’ schamen. Ze deed het niet, omdat er in haar ogen niets was waarin ze tekort schoot. Ze was vol humor. Mijn blik kon haar niet tot schaamte brengen.
Laat ik eens naar mijn denkpatronen kijken. Hoe kom ik aan de beelden die ik voor mijzelf hoog wil houden? Hoe reëel zijn deze?
De lezing als aanknopingspunt
De spreker geeft te kennen dat er geen goede definitie van schaamte bestaat. Volgens hem onderscheidt het vermogen tot de emotie van schaamte ons van het dier. Hij stelt dat dieren zich niet schamen; dieren blozen niet. Opmerkelijk vindt hij dat schaamte vooral samenhangt met datgene wat we met het dier gemeen hebben: onze naaktheid en seksualiteit. We worden gezien op een wijze waarop we niet door de ander gezien willen worden; we staan letterlijk of figuurlijk naakt. Hij citeerde onder meer een filosoof die de schaamte als een emotie beschouwt die er voor zorgt dat de mens zich van het dier onderscheidt en hem zijn waardigheid geeft of aanspoort deze te beschermen (bv. dat je je seksualiteit met één persoon deelt). Schaamte kan een zeer heftige emotie zijn: je zou willen dat je van de aardbodem kon verdwijnen. Je wil niet gezien worden en verbergt je gezicht achter je handen. Daarbij trek je juist de aandacht doordat je rood aanloopt. Volgens hem is schaamte nauw verbonden met walging. Je kunt walgen als je iemand anders iets ziet eten wat jou tegenstaat. Hij vroeg de toehoorders zich voor te stellen te kijken naar apen in de dierentuin die hun ontlasting opeten.
Aan de hand van het paradijsverhaal bracht hij naar voren dat de schaamte over ons besef van naaktheid een mogelijkheid biedt tot het aangaan van een relatie met de ander. Het biedt een opening naar de ander toe om je door de ander te laten bedekken. Daarbij wees hij op de vele illustraties waarop de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs staat afgebeeld en waarbij ze altijd hand in hand gaan, gekleed in een berenvel. Hij opperde zijn vermoeden dat voor het eten van de appel Adam en Eva elkaar waarschijnlijk nooit een hand gegeven hadden, laat staan meer dan dat.
Ontdekking vanuit mijn perspectief
Bij mijn weten kent een baby geen schaamte. Beelden over wie hij moet zijn, worden hem bijgebracht. Een kind kan vrolijk met poep spelen en dit opeten. De ouder zegt dan: “Bah, bah.” en soms zelfs: “Zeg het dan, bah!?” of “Je moest je schamen.” Maar ook zonder deze ervaring leert het kind dat ‘het vies is’, omdat volwassenen er op allerlei manieren uiting aan geven. Zo leert het iets waar het aanvankelijk volkomen neutraal tegenover staat, vies te vinden. Door de gedachte dat het vies is, komt de emotie van walging en niet door het zien van de poep zelf. Een mens wordt zodanig geconditioneerd dat hij op een bepaald moment geen onderscheid meer weet te maken tussen zijn gedachten over iets en het fenomeen in zijn pure naaktheid, zonder dat het met beelden van schoon en vies of goed en kwaad is bekleed.
Een vergelijkbare ontwikkeling maakt een kind door ten aanzien van seksualiteit. Hoe heerlijk vindt een kind het niet om in zijn blootje rond te lopen? Mijn nichtje als eenjarige wees zonder schroom haar twee gaatjes aan toen ze wijdbeens op de commode zat. Ik stond een beetje ongemakkelijk te kijken. In de film The piano (reg. Jane Campion, 1993) komt een scene voor waarin het dochtertje van de hoofdrolspeelster met Aboriginal kinderen speelt. Ze insinueren seksuele handelingen en rijen tegen bomen op. Het dochtertje wordt bruut tot de orde geroepen. Hoe vrij zijn wij geweest om als kind ‘doktertje’ te spelen? Van enkele jaren terug herinner ik mij een documentaire over kinderen in Amerika die worden ingeprent om geen seks voor het huwelijk te hebben. Daarbij wordt hun door iemand op het podium een gebruikte en nog ‘maagdelijk’ verpakte tandenborstel voorgehouden. De boodschap is: ‘Het is vies om een gebruikte tandenborstel in de mond te steken. Zo is het ook vies om met iemand te vrijen die al eerder seks heeft gehad met een ander.’
Een mens kan zich over van alles schamen. Het speelveld is veel breder dan seksualiteit, hoewel het lichaam (de gedachten over het lichaam) wel een grote bron van schaamte is: de pukkel in mijn gezicht, mijn dikke dijen, mijn kleine of grote borsten of penis, mijn kale hoofd etc.
Waarom wil ik slimmer zijn dan waar ik op dat moment blijk van geef, handiger, leniger, sterker, liefdevoller, wijzer, meer bescheiden etc.? Wat klinkt er na? “O, dat is zo’n slimme meid!” “Pietje staat altijd voor mij klaar als ik thuis kom met de boodschappen. Hij is zo’n lieve jongen.” “Zij hoeft zich niet op de voorgrond te plaatsen.”
En waarom zijn we ontvankelijk voor deze opmerkingen (die niet eens tot ons persoonlijk gericht hoeven zijn), deze inprenting van beelden? Waarom maken we ze ons eigen?
Gaan wonen in beelden
Wanneer we als kind opgroeien komt geleidelijk aan niet alles meer zo vanzelfsprekend naar ons toe. We worden langzaam zelfstandig en moeten zelf ons bord leeg lepelen, zelf naar de wc, zelf het bed opmaken. Ons wordt gevraagd de taken van de ouders te waarderen en ondersteunen.
De vanzelfsprekendheid gaf een geborgenheid waarvan je je niet bewust was. Zo vertelde vorige week een vrouw van 75 mij dat ze het geluk had gehad dat ze kind was in de oorlog. “Een kind heeft niet het besef van wat er speelt. Ik verwachtte gewoon dat mijn ouders voor ons zorgden.”
Met het zelfstandig worden, het wegvallen van de vanzelfsprekendheid, komt er ook een besef dat je als kind iets moet doen om verzorgd te worden om geborgen te zijn. Het kind neemt de beelden over van de ouders. Wanneer hij deze niet overneemt en er op wordt aangesproken, raakt hij er mee in conflict. De beelden gaan een rol spelen in de gevoelswereld van geborgenheid. Schaamte fungeert als een geïnternaliseerde vorm van straf. Deze straf is aangereikt of heeft men aangetrokken met als doel te beantwoorden aan de sociale orde, een orde waarvan de mens geborgenheid verwacht.
Hoeveel kinderen fantaseren in hun puberteit er niet over dat ze eigenlijk niet het kind zijn van hun ouders, dat ze geadopteerd zijn of door een weldoener (prins) worden bevrijd? Het adopteren van de beelden van de ouders gaat niet altijd zonder het gevoel van verlies, niet zonder pijn. Het voltrekt zich in meer of mindere mate diepgaand afhankelijk van de ruimte die een kind krijgt of neemt om zijn oorspronkelijkheid te leven (deze weet te integreren in de gegeven sociale context) en zich hiervan bewust wordt. De beelden kunnen ook aansluiten bij de eigen aanleg van een kind: plezier hebben aan studeren, houden van voetballen of het spelen van een instrument of stoer kattenkwaad uithalen.
Onafhankelijk van de vrije of minder vrije adoptie van beelden, wat er in wezen gebeurt, is dat een kind gaat wonen in beelden over zichzelf. Het verliest geleidelijk de beleving van puur, naakt zijn en daarin geborgen zijn. Het kan dat hij tamelijk comfortabel in zijn beelden woont en er zelfs aan hecht. Het kan ook dat hij er niet aan kan voldoen en er toch aan hecht, omdat hem dat geborgenheid in het vooruitzicht stelt. Hij doet zijn best en faalt in zijn eigen ogen. Om zich dan de schijn van geborgenheid te geven, hoeft hij er alleen voor te zorgen dat dit falen niet gezien wordt. Het gezien worden van het falen aan de eigen beelden, roept schaamte op. De belofte van geborgenheid valt weg, de bodem zakt onder hem vandaan.
Fundamentele geborgenheid: de weg van ontbloting
Om te komen tot werkelijke fundamentele geborgenheid dient de mens zich in zijn totaliteit te aanvaarden voor wie hij is. Hij moet zichzelf omarmen, een hand geven en naakt durven staan. Daarvoor komt hij zichzelf onder ogen en wordt bewust van zijn gedachten en leert deze te onderscheiden. Wat brengen zijn gedachten teweeg? Voor een antwoord kan hij enkel te raden gaan bij de ander in zichzelf, een ander dan de persoon waarmee hij zich in zijn conditionering geïdentificeerd heeft. Geleidelijk pelt hij af wat hij in jaren aan beelden over goed en kwaad heeft opgebouwd en waarmee hij zich heeft bedekt, geïdentificeerd. Dit proces gaat ook met pijn gepaard. Het vergt vertrouwen om datgene los te laten waarvan je verwachtte dat het je geborgenheid zou bieden. Je zocht geborgenheid bij mensen, bij de beelden van mensen. Het is een surrogaat voor de werkelijke fundamentele geborgenheid. Deze laatste kun je niet bij mensen vinden als je die niet in jezelf vindt en zeker niet als je je weer laat toedekken met hun beelden. In samenzijn met mensen kun je je wel bewust worden van je beelden. Mensen zijn bij uitstek geschikt om je wakker en bij de les te roepen. Je hoeft alleen maar attent te zijn op de keren dat je je ergert aan iets, je oordeelt, je je schaamt.
De fundamentele geborgenheid met de geboorte gegeven, dient bewust gemaakt te worden. Een mens wordt zich enkel bewust van iets dat hij heeft, door het verlies ervan te doorleven. Dit is de weg van de mens.
Omarm de schaamte
Schaamte kan je helpen bewust te worden van je beelden. Ik zou zeggen: ‘Omarm de schaamte als boodschapper, als kans je bewust te worden van een zelfbeeld dat niet waar is, waardoor je het kunt onderzoeken. Hierdoor kan het een aanvang zijn van een uitweg uit de beklemming van gevangenschap in beelden, naar een paradijs, een land waar je je geborgen weet (een zijnstoestand), een ruimte in je hart van waaruit je kunt antwoorden als je geroepen wordt: ‘hier ben ik, zie mij aan!’
Eet gerust van de boom van kennis van goed en kwaad (onderzoek het) zolang je er maar niet in gelooft, aan hecht, meent jezelf met zijn bladeren te moeten bedekken. (Blijf vertrouwen op wie je ten diepste bent, op je fundamentele naaktheid.) Of anders uitgedrukt: kijk naar de boom van kennis van goed en kwaad (zie welke beelden je worden aangereikt), maar maak deze niet tot iets van jezelf waarmee je je identificeert (eet er niet van).
Als ik mijzelf ten volle onder ogen kom en omarm, heb ik de gewaarwording dat ik aangekeken en omarmd word. Ik voel mij gezien en weet mij daarin geborgen.
Het zijn momenten die mij het vertrouwen geven om voort te gaan op de weg van ontbloting (de schaamte voorbij?).
Gij
God lacht om mij,
God huilt om mij;
in wie ik ben
wil ik omarmen.
God lacht in mij
God huilt in mij
(Gij) die in mij zijt,
omarm mij
Enkele naschriften:
Waardigheid, wat is dat? Wie bepaalt dat?
Als je je oor en blik voor wat waar(dig) is naar buiten richt is het sociaal en cultureel bepaald. Wij maken onderling ‘afspraken’ wat gepast gedrag is en spreken elkaar er op aan. Het heeft geen enkele wezenlijke betekenis los van de afspraken. Als je naar je hart luistert en minder naar je cerebrale normen en waarden kan het hart je de ruimte laten zien waarin het de ander of jezelf kan omarmen.
Heeft een Afrikaanse vrouw met ontbloot bovenlijf of een Europese naturist minder waardigheid dan een vrouw die zichzelf toedekt? Hoe is dat ten aanzien van iemand die met meerdere mensen seks heeft (gehad) of een prostitué? Heeft een Chinees die op straat spuwt minder waardigheid dan een westerling die het inslikt? Had mijn vader die aan de ziekte van Alzheimer leed minder waardigheid toen hij slijm zonder omhalen uitspuwde en zijn neus met zijn blote handen snoot of toen hij wat schuifelde op de dansvloer?
In 2007 werd mij gevraagd om tijdens de Kerstviering in het verpleeghuis waar mijn vader woonde, in het licht van Kerstmis over de bewoners iets te zeggen van een paar regels. Het thema was Wat zie ik in jou? Het volgende kwam bij mij op:
Dierbare bewoner, wat zie ik in jou
een mens die
niet meer in de schaduw staat
van hetgeen hij of zij
in het leven
waar heeft willen maken,
maar in het licht van
er onverbloemd zijn.
Dieren schamen zich niet. Is dat waar?
Voor mensen onderling geldt dat ik nooit voor een ander kan zeggen wat die voelt of denkt als ik het niet heb nagevraagd. En dan nog… Ik kan hooguit het gedrag interpreteren (zoals ik ook gedaan heb met het meisje in de caravan) en mijn eigen gedachten en gevoelens projecteren. Dit is ten opzichte van dieren niet anders. Toch zijn velen geneigd om dieren van alles toe te dichten of juist te ontzeggen. Welke drijfveer zit daar achter: zuiver waarnemen of wordt het gekleurd door de behoefte aan verwantschap of onderscheiding? De behoefte aan onderscheiding kan voortkomen uit de behoefte zich als mens boven dieren te verheffen. Is deze behoefte een goede leidraad om open te onderzoeken, waar te nemen?
Als je geen goede definitie van schaamte hebt, kun je ook niet zeggen of dieren zich schamen of niet. Het is wat oppervlakkig om schaamte gelijk te stellen met blozen en te concluderen dat dieren niet blozen en dus zich niet schamen. Ik meen dat er apen zijn die wel blozen. Ook vertonen dieren ander gedrag wat vergelijkbaar is met menselijk gedrag in een situatie van schaamte. Een hond of aap kan wegkruipen wanneer hij ontdekt wordt terwijl hij iets doet waarvan ‘hij weet’ dat het niet mag (er eerder voor gestraft is). Een chimpansee kan in dat geval zelfs in elkaar duiken en een hand voor zijn ogen houden. Een dier kan beelden opslaan over welk gedrag van hem verwacht wordt om beloond te worden of niet gestraft. Om in de sociale orde te passen kan het een onderdanige houding en plaats innemen. Schaamte is een teken van onderwerping aan een orde (eigen denkbeelden of gedeelde).
Ik durf geen boute conclusies te trekken, maar de stelling is het onderzoeken waard. Om mij als mens met mijn schaamte te verstaan en mij bewust te zijn van mijn waarde, hoef ik mij niet boven een ander of een dier te verheffen. Is er misschien angst om te moeten bekennen dat we nog meer gelijk zijn aan de ander dan we hoog willen houden? Is het beeld van verheffing en de daarmee verbonden schaamte (als het wordt doorgeprikt) ons te machtig?
Kijkrichting
In mijn reflectie heb ik mij gericht op de beleving van schaamte door degene die de emotie ondergaat en niet zozeer op degene die bij een ander een gevoel van schaamte wil oproepen. Daar valt ook veel over te zeggen. Ik laat het hier voorlopig bij.
De relatie tussen schaamte en vertrouwen is ook een boeiend onderzoeksterrein. Ook dit laat ik even braak liggen.